+31 (0)6 24 67 44 39

Kinderen van Nieuw en Meer

mei 01, 2013 · project ·  

Kinderen van Nieuw en Meer

 


Opgroeien onder Kunstenaars

Een project van fotograaf Thomas Lenden en beeldend kunstenaar Else van der Burgt over de kinderen op het ateliercomplex Nieuw en Meer, Amsterdam.


 

In 1988 werd een voormalig munitieopslag aan de Ringvaart gekraakt en niet veel later gelegaliseerd. Sindsdien is het een werkplek voor een gevarieerd gezelschap van kunstenaars, vormgevers, architecten, fotografen en verwante bedrijven. Vanaf het begin wordt er gewoond in de huizen, woonwagens en woonboten die deel uitmaken van het complex. Gaandeweg zijn steeds meer kunstenaars ook in de ateliers gaan wonen samen met hun families.

In 25 jaar zijn er meer dan 30 kinderen op Nieuw en Meer geboren en/of opgegroeid. Velen wonen er nog steeds met hun ouder(s), enkelen zijn volwassen en zijn vertrokken.

 

De kinderen namen ons mee naar voor hen bijzondere plekken en vertelden hun verhaal. Alle verhalen van de kinderen, hun foto's en herinneringen zijn deel gaan uitmaken van de collectieve geschiedenis van 25 jaar Nieuw en Meer.


RUBY

(1986)

 

 “Op de basisschool deden wij in groep zes of zeven een project over kunst. Daarvoor gingen we met de hele klas op excursie naar Nieuw en Meer. We gingen bij een aantal kunstenaars langs en ook bij mijn moeder op atelierbezoek. Dus ze kwamen echt in ons huis kijken. Bij ons hangt het hele huis vol met kunst. Ik vond het een beetje ongemakkelijk, maar tegelijkertijd was ik ook trots. Het is hier kennelijk toch bijzonder genoeg om speciaal naar toe te komen. Sommige klasgenoten vonden het echt raar, en die zeiden dat ook: ‘Wat is het hier raar’. 

 

Als klein kind krijg je het niet mee als volwassenen dronken zijn. Op feesten waren we er gewoon bij. Dronken mensen konden we leuk in de maling nemen. We gingen ze bijvoorbeeld nadoen als ze heel raar gingen dansen. En zo raar dans ik natuurlijk nu ook. En dat hadden ze dan niet in de gaten of misschien ook wel en vonden ze het alleen maar leuk.

 

Ik was achttien toen ik wegging van Nieuw en Meer. Mijn leven was toen al ergens anders. Ik wilde de stad in en daar leuke dingen doen. Daar gebeurde het allemaal. Het is gezond, denk ik, om ook de rest van de wereld te ontdekken. Een paar jaar later ben ik wel weer terug gekomen. Toen ben ik in een caravannetje gaan wonen en zag ik het opnieuw. Ik moest er echt even tussenuit stappen om te zien dat het toch wel een heel bijzondere plek is.” 

VONK

(2009)

 

“Dit is heksensoep. Maar dat kan je niet eten. Het is met water, dat kan je niet drinken. Dat is vies. Oh, ik waai bijna weg. En die hark ook. Had ik bijna daarheen gevlogen. Kijk daar, allemaal vogeltjes. Die vogeltjes wonen in het kleine huisje. Die zitten boven op papa’s dak. Daar, daar. Die zitten op papa’s huis. Eén, twee, drie. Dat zijn er veel. Wil je die heksensoep even ruiken? Vies hè.

Misschien een beetje doorlopen, gaan we rondje lopen. Dan kom ik hier weer uit. Dit is een grote auto. En nog een auto. Ja, dit is van een man, van koken. Van broodjes maken. Buiten. Met een fikkie stoken. We hebben ook een fikkie gestoken.

Kijk daar zijn we geweest met Jette. Daar verf! Kijk daar is verf. Rood. Die verf komt zo uit de lucht vallen, boem, dan komt ie op de straat vallen. En rode rozen en gele rozen. En nog meer rozen. En hier een roos en nog een roos. Dat is veel rozen. 

 

Dat zijn allemaal spullen van papa. Dat zijn allemaal machines. En hier zijn stenen. Gaan we in kruiwagen stenen doen. Ja, dat ga ik nu doen. Ik wil graag tuintje maken. Die kruiwagen staat helemaal ver weg. Hij staat helemaal daar. Jij moet het pakken. 

En de kleine steen mag ik in het water gooien hè. Weet je, gaat ik een beetje wat gras plukken. Gaat een beetje gras op doen. Tradiladiladida. We gaat een tuintje maken. Die steen hier en die daar. En daar komt die. En die komt hier. Die komt hierzo. En deze komt daarzo. Oké. Dat wordt echt mooi hè. Het lijkt wel kringetje. Zullen we nog wat stenen pakken?”

 

LOTUS

(1996)

 

 “Ik weet niet meer hoe oud ik was, toen we met alle jongens van dit terrein een gat gingen graven. Daar, om in te wonen. Op het voorterrein. Een heel diep gat voor een ondergronds clubhuis. Volgens mij zijn we nooit dieper gekomen dan een meter. En daar hebben we echt maanden aan gewerkt, aan dat gat. We gingen altijd met een hele grote groep zwemmen. We kropen zo met z’n vijven in een kano. Niemand kon kanoën en we hadden meestal maar één peddel. We belandden helemaal op het midden van het meer. Totdat iemand ons kwam ophalen. Of een van ons sprong in het water, meestal ik, en dan trok ik het bootje aan het touw en dan zwom ik helemaal terug.

Vroeger was echt alles in deze buurt onder geverfd. Alle stoelen en alle deuren waren onder geverfd. En op de raampjes waren vaak hartjes geschilderd. Nu is alles bijna een Ikea-woning. Dat vind ik wel jammer. 

De Cantina was altijd een bijeenkomst van de buurt en nu zie ik constant allemaal Range Rovers staan. Is er een bruiloft van een of andere proleet. Ik zou de buurt graag meer samenbrengen, zoals vroeger, dus meer van die feestjes en festivals en kampvuren. Kom ik op een vrijdagavond thuis, zie ik allemaal mensen staan die hier niet wonen. Wat mij betreft mogen die allemaal weg. Alles wat commercieel wordt haalt schoonheid weg. Want dan wordt het gecreëerd op de ogen van anderen in plaats van de ogen van ons als Nieuw en Meer. Ik vind het heel irritant dat mensen hier naartoe worden getrokken. Ik kijk ze altijd heel vies aan.”  

 

TRISTAN

(2012)

 

"Als Tristan binnenkort loopt gaat hij alles leren over de plantjes, omdat papa zoveel weet en zoveel over wil brengen. En ik denk dat dàt een groter verschil maakt dan dat hij hier woont of niet. Ik bedoel, als je dicht bij de natuur woont, prima, je kan dan een boomhut maken als kind. Maar is papa of mama iemand met veel kennis of genieten ze alleen maar van het wandelen?

 

Hier in huis is vijf jaar geleden op eigen verzoek de elektra afgesloten. We hebben nu zonnepanelen op het dak. Richard, de vader van Tristan, heeft samen met zijn oudste zoon voor zijn eigen gebruik een kleine installatie met een windmolen gebouwd. 

 

Dit is de accu die uit mijn auto gesloopt werd. We hebben ook batterijen uit de snorfiets van een man van drieënnegentig die vorig jaar overleden is. Wij willen hiermee onze kinderen op praktische wijze kennis laten opdoen over creatieve duurzame oplossingen. Richard doet alles met tweedehands spullen die mensen geven. Dat is ook een filosofie, dingen moeten hergebruikt worden en je moet niet zomaar consumeren, consumeren, consumeren. We leren de kinderen over zaken die belangrijk zijn in het leven, zodat we de wereld niet kapot maken.

Ik heb sterk de behoefte dat Tristan naast zijn bijzondere leven op Nieuw en Meer, andere dingen ervaart in het leven. Ik ben van oorsprong een stadsmeisje met een druk internationaal bestaan. Als hij daar ook iets van oppikt kunnen we hem een breder perspectief bieden. Dat houdt hem meer in balans.”

 

ANNA

(2001)

 

"Ik leef hier bijna helemaal op het platteland, maar ik leef ook in de stad bij mijn moeder. Hier ben je eigenlijk veel vrijer. Je kan tot heel laat lawaai maken. Bij mijn moeder moet het na achten stil zijn, maar hier zit ik soms wel tot tien uur piano te spelen. Hier loop je gewoon over de straat, de straat is de stoep. Komt er een auto, dan stap je gewoon even opzij. In de stad ben ik minder buiten. Maar voor de rest maakt het niet uit. Ik moet wel verder fietsen naar school. Vroeger was ik altijd buiten aan het spelen met mijn buurmeisjes. Overal en nergens zijn. 

Iedereen is heel kunstzinnig, iedereen op zijn eigen manier. Ik zie het als iemand een schilderij meesjouwt naar beneden of ik hoor het als iemand muziek maakt. De mensen zijn ook vaak anders. Ze kleden zich grappig. Dat iedereen hier iets met kunst doet, is misschien wat ons allemaal verbindt. En daarom is het ook net een soort dorp. Als ik in Oud-Zuid iemand over straat zie lopen, dan zeg ik niet zo gauw 'hoi'. Hier zeg ik dat tegen iedereen. 

Mijn konijn ligt begraven aan de oever van de Nieuwe Meer. Dat woonde bij mijn moeder. Het is gewoon hier begraven omdat dat daar niet kan. Er liggen ook een paar vissen naast, maar dat is voor de rest niet heel erg boeiend."

JUNO

(2002)

 

“Het leukste vind ik om met de buurjongen multiplayer Minecraft te doen op de computer, gewoon door de muur heen. En als we niet meer mogen, gaan we naar buiten. We gaan met onze blaaspijpen, dat doen we best vaak. Over het hele terrein groeien besjes. In de zomer en herfst groeien er het meest. In de winter zijn er geen besjes. We moeten dus wachten tot de zomer. We schieten op mensen. Soms wordt iemand wel eens boos als we op hem schieten, maar dan stoppen we ook wel.

 We hebben een afdakje gemaakt ergens bij een geheime locatie en daar zijn we nu de hele tijd mee bezig. Hierna maken we misschien nog een klein gebouwtje van planken. Gewoon van afvalmateriaal dat we in de houtbak hebben gevonden. Voor dat afdakje hadden we een pallet. Daar hebben we bladeren op gedaan en een vuilniszak overheen gespannen en toen hebben we het allemaal dichtgeslagen met spijkers. We deden er nog wat plakbandjes bij en een paar takken op en toen hadden we een heel mooi waterdicht afdak. We hebben er ook nog een paal erbij gezet, als versteviging.

 In de zomer zijn we met een heel clubje. Dan gaan we in de nacht mensen bespieden. Doen alsof ze heel verdacht zijn. Bijvoorbeeld Roel, die heeft zo’n vrachtwagen en dan gaan we proberen er zo dicht mogelijk bij te komen zonder dat hij het merkt. Hij is dan de vrachtwagen aan het inladen. Dan staan hier bomen, en hier Roel en dan staan wij hier en dan heeft hij het niet door. Dan doen we niet alleen bij Roel, maar bij de meeste mensen die we tegenkomen ’s nachts. Soms gaan we ook bij de ingang staan, dan zeggen we: halt, alcoholcontrole. Dat is alleen voor de grap.”

REMBRANDT

(1995)

 

“Als het lekker weer is, en ik ben onderweg, dan stop ik effetjes en ga ik rustig op een bankje zitten. Een beetje uitpuffen, uitkijken over het Nieuwe Meer. Bijvoorbeeld ’s ochtends, als de zon opkomt, langs het eerste strandje, dat is altijd een heel mooi gezicht, elke ochtend weer een beetje anders. Heel even chillen en dan gewoon weer doorfietsen. Eerst was het hier industriëler, wat ruiger en dat vond ik mooier. Dat ruige reflecteert de tijd dat het allemaal wat socialer was hier. Ik snap wel waarom ze het professioneler aanpakken. Natuurlijk zou het goed zijn als de Nieuw en Meer een erkend kunstenaarsterrein was met professionele ateliers, met centrale verwarming en eigen wifi-kanalen.

Maar er mist wat, ik heb toch het gevoel dat het terrein vroeger meer een eenheid was. Buitenspelen heb ik heel veel gedaan, elke dag uren achter elkaar, non stop. Met Tom heb ik een hele spectaculaire reeks boomhutten gehad. Op een gegeven moment maakten we er ook echt bouwprojecten van. 

 

We zwierven rond als avonturiers en dan opeens: Bam, ontdekten we een boomstronk die over het water heen kronkelde. Als we er dan met een paar vrienden overheen liepen, viel er een in het water. En de ateliers natuurlijk, overal waar je binnen kwam, zag het er anders uit. Iedereen had een ander soort indeling, een heel ander soort huis, dat leek allemaal niet op elkaar. Het was alsof je de hele tijd een kleine nieuwe wereld binnenstapte.”

 

MINNE

(2012)

 

Minne’s vijfde woordje dat hij kon zeggen was ‘buiten’. Vaak schreeuwt hij hier de boel bij elkaar: ‘Buiten!’. Hij kan uiterst tevreden op het gras naar torretjes zitten te kijken. Ik vind het ook leuk dat je hier gewoon naar buiten loopt en mensen een loods aan het bouwen zijn, dat je gaat helpen en dat Minne dan zit te kijken.

Het heeft hier iets dorps zonder de sociale controle. Ik vind het logisch dat iedereen zijn steentje moet bijdragen en dat doe ik ook graag, maar met een kleintje is dat nog niet zo gemakkelijk. Laatst vroeg iemand of ik in een commissie wilde, maar ik ben nu al blij als mijn werk af is. Dat iedereen zijn ding bijdraagt vind ik op zichzelf de succesformule van het terrein. 

 

Wat ik ook heel leuk vind is dat archaïsche zeg maar. Het roept de vraag op wat je nou echt nodig hebt. Het lijkt me fantastisch om dit terrein helemaal zelfvoorzienend te maken. We zouden nog een windmolen moeten hebben. En een bakkerij. Misschien moet ik buiten een oven gaan bouwen. Dat is toch lachen, voor iedereen brood maken. Als ik hier zit heb ik helemaal niet het gevoel dat je de stad nodig hebt. Dat is natuurlijk onzin, want we zijn aangesloten op het riool, op internet, op al dat soort dingen. We hebben bedacht dat we de luiers van Minne gaan gebruiken om een groen dak te maken op de romneyloods. Daar zitten een soort gelkorrels in die heel goed vocht vasthouden. Het is nog een onderzoekje met hoeveel aarde we die moeten mengen. Ik wilde die luiers eerst gewoon, plok, op dat dak te timmeren. Dan zou je van die lichtblauwe bolletjes zien met allemaal plantjes erin. Maar dat mag niet.

JASPER

(1998)

 

“Koolmezen, pimpelmezen, boomkruipers, boomklevers, rietfluiters, roodborstjes, winterkoninkjes, tortelduiven, gewone duiven, kauwtjes, eksters, vlaamsegaaien, halsbandparkieten en soms een ijsvogel. Ik heb hier een goudhaantje gezien en de bonte specht komt bijna elke dag. En staartmezen, die zijn heel klein, er passen wel vijf op zo’n vetbolletje. In zwaluwen ben ik niet zo geïnteresseerd, die zie je zoveel. Maar er komen hier echt mensen om daar naar te kijken. In het park hiernaast, de Oeverlanden, kan je leuk dieren spotten. Nu wil ik er niet meer komen vanwege die gasten, mensen die er openbaar gaan, eh, je weet wel. Overal doen ze het. Ik hoop dat ze aangepakt worden.

 

Richard heeft me het verschil tussen een mannetje en vrouwtje bij vogels geleerd. En wat eetbare planten zijn. Van de distel kan je alles eten, behalve de stekels natuurlijk. Ook de teunisbloemblaadjes en de blaadjes van wilgentenen. Die helpen tegen hoofdpijn. Berkenbladeren, die smaken een beetje als sla. En paardenbloemen natuurlijk. Die zijn een beetje bitter. Ik heb samen met Richard plantjes geplukt. Ze smaken allemaal goed. Heb je wel eens wilde aardbeien geproefd? Vlierbes? Maar ik zal ze niet plukken waar, je weet wel, een hoop van die mannen zitten. O ja, ik ben de vinken vergeten. Het puttertje. En in de Oeverlanden zie je wel eens zwermen, dat zijn allemaal groenlingen. Je hebt hier ook een roofvogel, de buizerd. Als je erop let, zie je een hoop meer.”